Risicofactoren
Wekedelensarcomen
Waarom iemand een wekedelensarcoom krijgt weten we nog niet precies. Meestal ontstaat zo’n tumor toevallig en is het dus een kwestie van pech, zeker bij kinderen, adolescenten en jongvolwassenen.
Wel zijn er enkele erfelijke aandoeningen die het risico significant verhogen, zoals:
- Neurofibromatose: een ziekte die afwijkingen aan de huid en het zenuwweefsel veroorzaakt, nl. lichtbruine vlekjes en kleine onderhuidse gezwellen.
- FAP (familiaire adenomateuze polyposis, ook wel syndroom van Gardner genoemd): een aandoening waarbij men uitzonderlijk veel darmpoliepen ontwikkelt.
- Li Fraumenisyndroom (LFS): een zeldzame aandoening waarbij verschillende vormen van kanker kunnen ontstaan, en meerdere vormen bij eenzelfde persoon.
Verder kun je, als je ooit werd bestraald, ter hoogte van de plaats van de bestraling een wekedelensarcoom ontwikkelen. Maar dat gebeurt doorgaans pas lange tijd ná de bestraling en dus speelt die risicofactor bij kinderen, adolescenten en jongvolwassenen zelden een rol. En ten slotte wordt blootstelling aan zeer toxische chemicaliën in verband gebracht met wekedelensarcomen, maar tegenwoordig is ook dat risico zeer klein.
Botsarcomen
Ook voor botsarcomen zijn er geen echte risicofactoren bekend. Je kunt dus ook niets doen om ze te voorkomen. Het enige wat we weten is dat mensen met het Li Fraumenisyndroom (LFS) een hoger risico lopen op botsarcomen.
Prognose
Wekedelensarcomen
Hoe sneller je erbij bent, hoe beter de prognose. Dat geldt zowel voor jongvolwassenen (20-39 jaar) als voor oudere patiënten (+40 jaar). Als de tumor wordt ontdekt voor er uitzaaiingen zijn, kan die operatief worden verwijderd en is de prognose doorgaans erg goed. Wel moet je weten dat ongeveer de helft van de patiënten bij wie een hooggradig wekedelensarcoom wordt ontdekt uitzaaiingen krijgt. Vijf jaar na de diagnose is ongeveer 50% van hen nog in leven. De precieze prognose is weliswaar erg afhankelijk van het soort tumor. Reageert die goed op chemotherapie, bijvoorbeeld, dan kan de prognose beter zijn dan voor een tumor die er ongevoelig voor is.
Botsarcomen
Ook de prognose voor botsarcomen is afhankelijk van het soort sarcoom. De twee belangrijkste die voorkomen bij jongvolwassenen zijn osteosarcomen en Ewing-sarcomen – soorten die vrij goed reageren op chemotherapie. Als er geen uitzaaiingen zijn op het moment van de diagnose, bedraagt de vijfjaarsoverleving voor Ewing-sarcomen 75%, dat wil zeggen dat vijf jaar na de diagnose 75% van de patiënten nog in leven is. Voor osteosarcomen is de prognose iets minder gunstig, met een vijfjaarsoverleving van 60 tot 65%.